
Ook de komende maanden blijft de norm zoveel mogelijk thuis te werken, om een verdere verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Maar veel werkgevers hebben er belang bij dat hun werknemers weer op het werk aan de slag gaan, bijvoorbeeld omdat werknemers hun taken daar beter kunnen uitvoeren.
Als een werknemer het vanwege de huidige coronacrisis niet ziet zitten om naar zijn werk te gaan, heeft een werknemer dan het recht om thuis te werken?
De kantonrechter in Nijmegen oordeelde in een uitspraak van 16 juni 2020 van niet.
Wat was er in deze zaak aan de hand?
De werkneemster was in dienst bij een leverancier van professionele keukenapparatuur aan horeca bedrijven als commercieel medewerker. Toen de overheid op 15 maart 2020 aanvullende maatregelen nam vanwege de uitbraak van het coronavirus, liet de werkgever aan haar personeel weten dat tot nader order thuis zou worden gewerkt.
In april verzocht de werkgever werkneemster haar werk op kantoor te hervatten. Na een kort bezoek aan kantoor, vroeg de werkneemster echter toestemming om alsnog thuis te werken. De werkgever verleende die toestemming, maar onder het voorbehoud dat de werkneemster wel naar kantoor moest komen als dat noodzakelijk was.
In mei besloot de werkgever dat alle werknemers weer op kantoor konden werken, omdat er veiligheidsmaatregelen waren genomen, zoals eigen werkplekken met voldoende afstand.
Werkneemster weigerde dit en startte een kort geding procedure. Daarin beriep zij zich er onder meer op dat zij zich op het werk niet veilig voelde, dat de werkgever zich niet aan het overheidsadvies hield om thuis te werken en dat de werkgever haar in april toestemming had gegeven om thuis te werken.
Het oordeel van de kantonrechter
De kantonrechter overwoog dat de werkgever passende veiligheidsmaatregelen had genomen, die niet stelselmatig werden overtreden.
Verder vond de kantonrechter het aannemelijk dat de werkgever werknemer nodig had op de werkvloer. Er moesten bestellingen, vaak nog op dezelfde dag, worden verzonden, zodat het werk niet vooraf te plannen of te spreiden was. Vanwege de werkdruk, ook omdat de horeca op 1 juni 2020 weer openging, kon het werk van werkneemster niet aan haar collega’s worden overgedragen.
De kantonrechter oordeelde verder dat het zeer algemeen geformuleerde overheidsadvies over zoveel mogelijk thuis werken niet zo ver gaat dat werkneemster daaruit een ‘recht op thuis werken’ kon putten.
Tenslotte was de kantonrechter van mening dat de werkgever werkneemster slechts voor een beperkte periode en onder voorwaarden toestemming had gegeven om thuis te werken en niet had ingestemd met een onvoorwaardelijke wijziging van de arbeidsplaats van werkneemster.
De vorderingen van de werkneemster werden dus afgewezen en zij moest gewoon weer op kantoor aan het werk.
Iedere situatie is anders
Hoewel er geen (wettelijk) recht bestaat op thuiswerken, is het wel voorstelbaar dat zich situaties kunnen voordoen waarin de kantonrechter anders oordeelt. Bijvoorbeeld als de werknemer tot een risicogroep behoort, vanwege een onderliggende (long)ziekte. Of als de werkgever niet over goede argumenten beschikt waarom het noodzakelijk is dat de werknemer zijn werk uitsluitend op kantoor verricht.
Nu de overheid de maatregelen echter steeds verder versoepelt en er meer bekend is over de risico’s op besmetting, zullen werknemers naar verwachting wel over goede argumenten moeten beschikken waarom zij niet aan een verzoek van hun werkgever om op hun werkplek te werken gehoor kunnen geven, met name als de werkgever de noodzaak daarvan goed onderbouwt en afdoende veiligheidsmaatregelen neemt.
Overleg
Doet een dergelijke discussie op het werk zich voor, dan doen werkgever en werknemer er goed aan om met elkaar daarover in gesprek te gaan. Vaak is het mogelijk om oplossingen te vinden, bijvoorbeeld door aanvullende veiligheidsmaatregelen te treffen en afspraken te maken over gespreide werktijden op kantoor en/of thuis.
Heeft u nog vragen?
Neem dan contact op met Irene Lansen.